Handelingsperspectieven WW-premiedifferentiatie
Op 22 november 2021 stuurde staatssecretaris Wiersma het onderzoeksrapport over de mogelijkheden om flexibiliteit te realiseren binnen de lage WW-premie naar de Tweede Kamer. Op basis van het onderzoek is te concluderen dat het realiseren van flexibiliteit binnen de lage WW-premie niet op grote schaal voorkomt. Wel zijn er een aantal knelpunten gesignaleerd.
Per 1 januari 2020 is de Wab in werking getreden. Een van de maatregelen van de Wab is de WW-premiedifferentiatie van het contract. Werkgevers betalen een lage WW-premie voor een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd (die geen oproepovereenkomst is en die schriftelijk is vastgelegd) en een hoge premie voor alle overige contracten. Met het onderzoek, uitgevoerd door De Beleidsonderzoekers in samenwerking met Epsilon Research en de Vrije Universiteit (VU), is beoogd in kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn om de lage WW-premie te betalen en personeel toch flexibel in te kunnen zetten, en in hoeverre werkgevers deze mogelijkheden benutten.
Werkgevers ervaren de WW-premiedifferentiatie als voldoende duidelijk. De wet is in de beleving van werkgevers en sociale partners eenduidig: alleen voor een vast contract geldt de lage WW-premie. We veronderstellen dat dit de kans op een correcte naleving vergroot. Werkgevers in sectoren die veel gebruik maken van flexibele arbeid zijn kritischer over de WW-premiedifferentiatie. Dat betekent niet dat deze werkgevers actief zullen zoeken naar manieren om flexibiliteit te realiseren binnen de lage WW-premie. Op basis van de interviews signaleren wij dat het zoeken naar dergelijke manieren voor werkgevers veel (administratieve) moeite en daarmee tijd en geld kost.
Op basis van de kwantitatieve analyse concluderen we dat het realiseren van flexibiliteit binnen de lage WW-premie niet op grote schaal voorkomt. Om het realiseren van flexibiliteit binnen de lage WW-premie tegen te gaan zijn vier herzieningssituaties in de wet opgenomen. Eén daarvan is in werking getreden. Uit het onderzoek blijkt dat deze herzieningssituaties een groot deel van de mogelijkheden om flexibiliteit te realiseren ondervangen. Naast de herzieningssituaties hebben we een aantal andere (mogelijke) manieren geïdentificeerd. Drie daarvan, ontslag met wederzijds goedvinden; het herhaaldelijk wijzigen van de arbeidsomvang en het aangaan van meerdere contracten bij dezelfde werkgever, komen ook relatief vaak voor. Het is voorstelbaar dat er ook andere verklaringen zijn voor de prevalentie van deze varianten.
Op basis van het onderzoek denken wij dat het van toegevoegde waarde kan zijn om herzieningssituaties 2 en 3 in werking te laten treden. Dit geldt niet voor herzieningssituatie 4, deze wordt slecht begrepen en als zeer complex ervaren. De overige varianten om flexibiliteit te realiseren binnen de lage WW-premie geven onvoldoende aanleiding om nieuwe herzieningssituaties toe te voegen aan de Wab. Werkgevers maken niet op grote schaal gebruik van de mogelijkheden om flexibiliteit te realiseren en toch de lage WW-premie af te dragen. Wel kan dit in de toekomst veranderen. Het is daarom verstandig de geïnventariseerde varianten – en het gedrag van werkgevers- omtrent de WW-premiedifferentiatie in de komende jaren te monitoren.