Geen landelijke gedragscode ongewenste omgangsvormen
Staatssecretaris Van Ark heeft op basis van onderzoek vastgesteld dat er onvoldoende draagvlak is voor het invoeren van een landelijke gedragscode ongewenste omgangsvormen. Wel gaat zij een stappenplan ontwikkelen voor het opstellen van een gedragscode waarin aandacht is voor de rol van werknemers en hun vertegenwoordigers.
Op 12 april 2019 stuurde Staatssecretaris Van Ark een brief naar de Kamer waarin zij de resultaten van een onderzoek naar de toegevoegde waarde van een gedragscode ongewenste omgangsvormen toelicht. Een meerderheid van de in het onderzoek bevraagde organisaties (56%) ziet geen toegevoegde waarde in een landelijke gedragscode.
Als voordelen van een landelijke gedragscode worden genoemd dat deze inspiratie kan bieden, kan leiden tot meer uniformiteit en eventuele strijdigheid met geldende regelgeving kan voorkomen. Als belangrijk nadeel zien de onderzoekers dat organisaties een landelijke gedragscode simpelweg kopiëren, waardoor de code onvoldoende aansluit op de praktijk en er onvoldoende draagvlak is voor de gedragscode. De Beleidsonderzoekers signaleren dat een wettelijke verplichting tot het hebben van een gedragscode mogelijk leidt tot werkgevers die zich op papier conformeren aan deze verplichting, maar hier in de praktijk weinig invulling aan geven.
Op basis van dit onderzoek wil de Staatssecretaris stimuleren dat meer organisaties een gedragscode opstellen. Ook wil zij werkgevers informeren over manieren om de gedragscode levend te houden en optimaal te benutten als instrument in het PSA-beleid. De Staatsecretaris wil een stappenplan laten ontwikkelen voor het opstellen van een gedragscode waarin ook aandacht is voor de rol van werknemers en hun vertegenwoordigers.